een bijzonder West-Fries verschijnsel

Een beetje Medemblikker is trots op het feit dat we onze woonplaats een stad mogen noemen. Toch was het stadsrecht in West-Friesland niet alleen aan Medemblik, Enkhuizen en Hoorn voorbehouden. Bijzonder aan deze regio is dat begin vijftiende eeuw allerlei combinaties van dorpen stadsrecht kregen. Binnen onze huidige gemeente waren dat Sijbekarspel (met Benningbroek), Wognum (met Nibbixwoud, Hauwert en Wadway) en Abbekerk (met Lambertschaag, Midwoud en Twisk) Wat betekende dit in de praktijk?

Als voorbeeld de laatstgenoemde stede. De oudste vermelding van de dorpen ‘Abbenkerke, Tvisken, Midwoude en Lambrechtscoch’ dateert uit 1311. De dorpsbesturen bestonden toen uit een groep van voorname dorpelingen en een door de graaf van Holland aangestelde schout. Zij spraken recht bij lichte strafzaken en civiele zaken. De criminele (hoge) rechtspraak was in handen van de grafelijke baljuw en zijn mannen, die zetelden in het kasteel van Medemblik.
Omdat de baljuw en schouten een deel van de opgelegde boetes zelf mochten houden, maakten zij niet zelden misbruik van hun macht. Bijvoorbeeld door rechtszittingen te organiseren op voor verdachten ongunstige tijden en plaatsen. Ook waren er schouten met een kroeg, dicht bij het vuur van misdragingen door beschonken dorpelingen.

Na aanhoudende klachten besloot de grafelijkheid begin vijftiende eeuw tot verandering. Onder Willem VI verdween de baljuw van het toneel en zagen diverse West-Friese ‘plattelandssteden’ in 1414 het licht. De vier dorpen van de stede Abbekerk behielden een eigen dorpsbestuur. Voor het dagelijks bestuur van de stede kozen de zogeheten vroedschappen, een groep van de 43 rijkste mannen, uit hun midden jaarlijks twee burgemeesters. Daarnaast vaardigden zij schepenen af voor het algemeen bestuur en de stedelijke rechtbank, waarin tevens een schout zitting had. Laatstgenoemde was de enige vertegenwoordiger van de graaf, die aan hem een pachtsom betaalde.

Met de reorganisatie ontstond er een betere balans in de machtsverhoudingen. Dat was overigens niet louter rozengeur en maneschijn, zo was er sprake van overlap van functies in de kleine groep vroedschappen. Ook verliepen de eerste drie decennia onstuimig: de stede Wognum was in 1436 alweer verleden tijd. Abbekerk en Sijbekarspel haalden wél de eindstreep van 1811, toen Napoleon in Nederland een einde maakte aan alle stadsrechten. Terugkijkend waren de plattelandssteden een bijzonder fenomeen. Zij waren weliswaar geen ‘traditionele’ steden met kenmerken als een voorname handelsfunctie, een groot inwoneraantal of een vertegenwoordiging in de Staten van Holland. Maar door hun hoge mate van onafhankelijkheid van het gewest gold ook in de dorpen het gezegde ‘stadslucht maakt vrij’.

Bronnen (beknopt): J. de Bruin, artkl. West- Friesland Oud & Nieuw 81 (2014) en 62 (1995); De Nijs e.a., Geschiedenis v. Holland e.v.. Dl. 1, p. 91-95; Afb. v.l.n.r.: De Nijs, p. 92, Haags Hist. Museum, Historisch A’kerk en L’schaag.