Er ligt een spoor van koffiecups door de straat. Ik begin ze mokkend op te rapen tot aan de voordeur, al was het alleen maar omdat ze m’n adres zullen verraden. Slepend met een vuilniszak naar de afvalcontainer in de binnenstad van Medemblik, nog een tikkie slaperig en katerig, had ik de scheur in de zak niet opgemerkt.
Mijn poging om als keurige burger afval te scheiden, strandde ooit toen ik de eerste muizen hoorde ritselen. Toegegeven, ik ben een aardsluie vuilnisvrouw. Het liefst stamp ik de boel nog een keertje flink aan, wetende dat ik die zak nooit meer heel uit de vuilnisbak zal krijgen.
Onhandige eigenschap, nu we in grote delen van de binnenstad onze eigen vuilnisman zijn geworden. Zak vol, pasje zoeken, met zak slepen, pasje op container, klik, zak erin en klaar. Mijn dochter zegt er ‘truc!’, ‘simsalabim’ en ‘verdwíjn!’ bij.
Voor we ondergronds gingen, ergerde ik me vaak aan de middeleeuwse toestanden voor de deur, met al die bergen vuil op straat. Je moet weten dat we in onze nauwe straatjes – vaak zonder achterom – geen kliko’s kwijt kunnen. Bovendien zijn de vuilnisauto’s te log. Er reed een kleinere versie die ons elke week verloste. De altijd goedgeluimde vuilnismannen toeterden, riepen goedemorgen en wachtten vaak nog even vriendelijk tot ik verhit aan kwam rennen met mijn bijdrage.
M’n vuilnisman is nu een pasje. Schoner, sneller en goedkoper. Ook nog goed voor de lichaamsbeweging. Maar ik geef eerlijk toe: ergens mis ik die toeter om 7.30 uur. Tenminste nog één man die me komt wekken.