Ik rijd in Amsterdam-Noord. De flat waar ik moet zijn, heeft een eigen parkeerplaats. Vaak als ik op plaats van bestemming ben in Amsterdam, heb ik nog een kwartier nodig om een plekje te vinden voor mijn auto. En vervolgens sjouw ik dan dat hele stuk weer terug met mijn fotoapparatuur, maar hier gelukkig dus niet. Ik merk dat ik gespannen ben. Bij elke shoot heb ik dat nog steeds op een, volgens mij, gezonde manier, maar nu is het meer dan gewoonlijk. Ik bel aan bij een icoon uit onze Nederlandse muziekgeschiedenis, dat samen met Ramses Shaffy nummers als ‘Pastorale’ en ‘In de armen van de stad zong’. Ze heeft een prachtige zangstem en iets ongrijpbaars. De deur zwaait open en daar staat ze: Liesbeth List.
Vriendelijk zegt ze mij gedag en ik voel dat ik wat stuntelig met mijn spullen achter haar aanloop. Onderweg naar de woonkamer vraagt ze of ik het makkelijk kon vinden en of ik koffie wil. De gebruikelijke vragen stellen mij gerust en als ik eenmaal binnen ben, stelt zij mij voor aan haar visagist.
Een goedlachse jonge Surinamer (wiens naam ik vergeten ben), die haar daarna met veel zachtheid en plezier opmaakt. Kijkend naar zijn behendige sierlijke handen, met een kop koffie in mijn hand, zie ik hoe haar lippen dieprood geschilderd worden en ik kom langzaam tot mijzelf. Plots is het alsof alles wat ze zegt ook beter tot mij doordringt. De foto’s ontstaan hierna bijna als vanzelf. Zij lacht, luistert en kijkt met aandacht, en ik doe hetzelfde. We doen iets met een plant, we doen iets met een hoed, we praten over muziek en dan ineens is het er: een moment waarop we vergeten dat de één poseert en de ander fotografeert en gewoon opgaan in het samen zijn. Dankjewel, enorm aardige Surinaamse jongen.